Aloïs Decap – grondlegger van de orgelfabriek Gebroeders Decap, geboren op 4 februari 1864 te Woumen – was één van de vijf zonen van Livien Decap (landbouwer) en Sophie Mortier. Zijn vrouw, Emma Verhaeghe, was de dochter van Carolus Verhaeghe en Henrica Mortier. Opmerkelijk is wel dat zowel Aloïs Decaps moeder als de moeder van zijn vrouw beiden Mortier heetten. Aangezien de naam Mortier niet vaak in België voorkomt, is het niet ondenkbaar dat er een bepaalde familierelatie bestaat met de beroemde orgelbouwer Theophiel Mortier, temeer daar deze in dezelfde streek geboren zou zijn als Sophie en Henrica Mortier.
Omstreeks 1888 verliet Aloïs Decap zijn geboortedorp en ging, samen met vrouw en zoon Firmin, naar Ekeren. Ook zijn broer Amandus trok naar het Antwerpse om zich toe te leggen op de vervaardiging van harmonica’s. Aloïs was actief als accordeonist op kermissen en feesten. Daar merkte hij de impact van het draaiorgel. Rond 1895 begon Aloïs met het aankopen en verhuren van kleine orgels, die in het begin met een hondenkar en later met kar en muilezel op de plaats van bestemming werden gebracht. Achteraf schafte hij zich voor het orgeltransport een paard aan. Regelmatig moest hij de orgels herstellen.
In 1902 besliste Aloïs Decap samen met zijn zoon Livien, het erop te wagen als draaiorgelfabricant. Daartoe kocht hij vier woonhuizen aan in de Esschenstraat te Antwerpen. Hij vestigde er zijn ateliers. Hij begon automatische orgels te bouwen; sommige werden verhuurd, andere verkocht. Uit het huwelijk van Aloïs Decap werden zes kinderen geboren: Firmin, Livien, Maria, Frans, Leon en Camille. De laatste twee werden geboren te Antwerpen in de Esschenstraat, het pand waar de orgelfabriek nog steeds gevestigd is. Livien, Frans, Leon en Camille zouden de Gebroeders Decap gaan vormen; Firmin werd binnenschipper en Maria huisvrouw.
Vlak na de Eerste Wereldoorlog ging men over tot het oprichten van een Maatschappij in Gezamenlijke Naam, waardoor men officieel ging werken onder de naam Gebroeders Decap. Hoewel Leon en Camille toen reeds in de fabriek werkzaam waren, behoorden zij op het moment van de oprichting nog niet tot de maatschappij, omdat zij minderjarig waren. De Gebroeders Decap vormden een echt familiebedrijf, waar naast de eerste en tweede ook de derde en vierde generatie zou komen te werken. Zo werd Guillaume Decap, omdat zijn vader binnenschipper was en het opvoeden van schipperskinderen ook destijds een probleem vormde, van kleins af grootgebracht in het gezin van Aloïs Decap. Toen Guillaume ongeveer vijftien jaar oud was, begon ook hij te werken in de orgelfabriek. Hij specialiseerde zich in de windvoorziening en het slagwerk. Ook Albert Decap, zoon van Leon Decap, heeft enige tijd in de fabriek gewerkt. Hij leerde de beginselen van het noteren van Ferdinand Steenput, die enkele jaren bij de Gebroeders als boekenmaker in dienst is geweest. In 1944 trad de schoonzoon van Camille Decap, Louis Mostmans, die van beroep meubelmaker was, ook tot de fabriek toe. Hij specialiseerde zich in het maken van pijpen, kasten en fronten. Zijn zoon Roger (dus een kleinzoon van Camille) trad toe in 1972.
Ook niet-familieleden versterkten de gelederen van de Gebroeders. Vermeldenswaardig zijn Leopold (Pol) Daelemans, die vanaf 1925 tot ongeveer 1954 bij Decap werkzaam was. Pol Daelemans, aanvankelijk beeldbouwer bij Mortier, werkte in de avonduren voor de Gebroeders. Aangezien dit Mortier niet beviel, zette hij Daelemans onder druk en verbood hem nog langer voor de Gebroeders te werken. Daarop nam Daelemans ontslag bij Mortier en ging bij Decap werken. Van de niet-familieleden dienen verder nog vermeld te worden Henri De Wolf, specialist in het samenstellen van fronten en August Souvenbrie, zelfstandig decorateur die oorspronkelijk zowel voor Mortier als de Gebroeders fronten schilderde. Toen Mortier ook hem verbood voor de Gebroeders te schilderen, verleende Souvenbrie geen verdere diensten aan Mortier.
In 1933 begon Frans Decap met een eigen orgelbedrijf, in 1955 trad Livien uit de Maatschappij en in 1970 Leon. In datzelfde jaar nam Camille het bedrijf over en maakte van de Maatschappij in Gezamenlijke Naam een Personenvennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid (PVBA), waarbij zijn dochter Martha de zakelijke leiding kreeg. Hoewel de Gebroeders hun specialiteiten hadden (Livien: mechaniek; Frans en Leon: pijpen, kasten; Camille: mechaniek, pijpen), waren zij allen allround vaklieden die het orgelbouwervak grondig beheersten en daarnaast zoveel zakelijk en creatief talent hadden dat de orgelfabriek Gebroeders Decap, mede door toedoen van de kwaliteiten van de nazaten, zich tot op heden heeft weten te handhaven en nog steeds een bloeiend bedrijf is.
In 1997 werd de firma omgevormd tot een Naamloze Vennootschap.